De NSA, de Amerikaanse buitenlandse veiligheidsdienst, gaat mogelijkheden onderzoeken om via andere systemen dan de gebruikelijke informatie te verzamelen, onder meer via medische en andere apparatuur die aan het web (kunnen) worden gekoppeld: het internet-der-dingen. “We kijken hier theoretisch naar”, zei de onderbaas Richard Ledgett op een conferentie over militaire technologie in Washington. Gevraagd of het internet-der-dingen een nachtmerrie voor de veiligheid of een goudmijn voor de inlichtingendiensten was, zei Ledgett: “Beide.”
“Het is mijn baan netwerken van mensen binnen te dringen. Complexiteit is mijn vriend. De eerste keer dat je je programmatuur bijwerkt introduceer je lekken of, beter, variabelen. Dat is een goed plek om in te breken.” De NSA richt zich daarbij eerder op de technologie van de boeven dan op populaire apparatuur. “Daarom konden we de FBI ook niet helpen om de iPhone van de San Bernardino-schutter te kraken. Als er geen onverlaat die gebruikt doen we dat niet”, zei de NSA-man braaf, maar wie gelooft dat?
Eerder had de nationale spionnenbaas van de VS James Clapper al tijdens een hoorzitting van het Amerikaanse senaat gezegd dat het internet-der-dingen interessant is vanuit inlichtingenstandpunt, als inlichtingenbron, maar ook als ’toegang’ tot apparatuur van ‘doelwitten’. Later heeft hij die uitspraak in een brief aan senator Ron Wyden wat afgezwakt door te schrijven dat informatie van wasmachines, ijskasten en babyfoons niet de onderschepte informatie over en van terroristen kan vervangen. Volgens Ledgett zou de NSA nog geen biomedisch apparaat hebben gebruikt als ‘inlichtingenbron’, omdat dat niet nodig was, maar wie gelooft dat?
Bron: the Intercept